Visie NCG

Visie NCG op deformatiekaart.nl Hoogte is in Nederland van essentieel belang. In een land dat voor een significant deel onder de hoogwaterniveaus van zee en rivieren ligt, moet de kennis van de actuele hoogte van het maaiveld continu "op peil" zijn.  In Nederland is dat nog maar ten dele het geval. De belangrijkste geodetische producten zijn het AHN en het NAP. De hoogte van het maaiveld is bekend in het Actueel Hoogtemodel Nederland (AHN). Dit wordt uit vliegtuigen met laserscanning en GPS ingewonnen, en heeft hoge ruimtelijke resolutie met een hoogteprecisie van ongeveer 5 cm RMS. Het inwinnen van de gegevens neemt enkele jaren in beslag.  De hoogte van punten zijn weergegeven in het Normaal Amsterdams Peil (NAP). De fysieke koppeling van de maaiveldhoogtes aan het NAP gebeurt door op steekproeflocaties (bijvoorbeeld vlakke parkeerplaatsen) de hoogte met waterpassing te verbinden aan een of twee NAP meetbouten ("peilmerk") in de nabijheid. Deze meetbouten worden  ongeveer eens per tien jaar opnieuw gemeten ten opzichte van een "ondergronds peilmerk". In de tussentijd worden ze stabiel verondersteld. De ondergrondse peilmerken werden stabiel verondersteld over langere tijdsintervallen (van voor 1940 tot 2005). Hierdoor kon de werkelijke hoogte van een meetbout behoorlijk afwijken van de hoogte die uit waterpassing naar een ondergronds peilmerk is bepaald. De onzekerheid in de NAP peilmerken, samen met de precisie van laserscanning voor AHN, maakt dat het nagenoeg onmogelijk is om bodemdaling in de orde van een centimeter per jaar significant en betrouwbaar vast te stellen. Metingen met Interferometrische Synthetische Apertuur Radar (InSAR) uit satellieten hebben die mogelijkheid wel. De metingen zijn gevoelig genoeg om bewegingen in de orde van een millimeter te kunnen detecteren (zie  de FAQ voor een meer genuanceerde uitleg). Ook worden deze metingen een aantal maal per week opnieuw uitgevoerd, voor heel Nederland. Echter, de InSAR metingen zijn niet homogeen beschikbaar, en ze zijn relatief. Dat wil zeggen dat ze niet direct aan een referentiestelsel zoals NAP kunnen worden gekoppeld. Ook permanente GNSS stations kunnen  bodemdaling zeer precies vaststellen. Karakteristiek hieraan is dat de ruimtelijke bedekking van GNSS stations minder dicht is dan de InSAR meetpunten, terwijl GNSS stations juist veel vaker metingen uitvoeren dan InSAR. Grofweg zijn er zo'n 150 GNSS stations beschikbaar in Nederland, die elke vijf minuten meten. InSAR levert gemiddeld een groot aantal bruikbare metingen per vierkante kilometer (varierend tussen tientallen en honderden), en door de combinatie van satellietbeelden is de tijdsresolutie ongeveer twee maal per week. Zwaartekrachtsgegevens zijn te onderscheiden in absolute en relatieve zwaartekrachtsmetingen. Absolute zwaartekrachtsmetingen worden In Nederland gedaan sinds 1991. In eerste instantie vonden deze plaats op slechts drie locaties: Westerbork, Kootwijk, Delft, waarbij Delft ongeschikt bleek vanwege de slappe bodemgesteldheid. In werd 1993 ook het Zuid-Limburgse Epen toegevoegd als absoluut zwaartekrachtsstation. Inmiddels zijn er zes stations waar absolute zwaartekracht wordt gemeten: Texel, Kootwijk, Epen, Zundert, Oudemirdum en Westerbork. Lees hier meer over de relevantie van de absolute zwaartekrachtsmetingen. De visie van het NCG is dat een optimale combinatie van alle beschikbare databronnen de beste manier is om bodemdeformatie te schatten.


Visie NCG op deformatiekaart.nl

Hoogte is in Nederland van essentieel belang. In een land dat voor een significant deel onder de hoogwaterniveaus van zee en rivieren ligt, moet de kennis van de actuele hoogte van het maaiveld continu "op peil" zijn.  In Nederland is dat nog maar ten dele het geval. De belangrijkste geodetische producten zijn het AHN en het NAP. De hoogte van het maaiveld is bekend in het Actueel Hoogtemodel Nederland (AHN). Dit wordt uit vliegtuigen met laserscanning en GPS ingewonnen, en heeft hoge ruimtelijke resolutie met een hoogteprecisie van ongeveer 5 cm RMS. Het inwinnen van de gegevens neemt enkele jaren in beslag. 

De hoogte van punten zijn weergegeven in het Normaal Amsterdams Peil (NAP). De fysieke koppeling van de maaiveldhoogtes aan het NAP gebeurt door op steekproeflocaties (bijvoorbeeld vlakke parkeerplaatsen) de hoogte met waterpassing te verbinden aan een of twee NAP meetbouten ("peilmerk") in de nabijheid. Deze meetbouten worden  ongeveer eens per tien jaar opnieuw gemeten ten opzichte van een "ondergronds peilmerk". In de tussentijd worden ze stabiel verondersteld. De ondergrondse peilmerken werden stabiel verondersteld over langere tijdsintervallen (van voor 1940 tot 2005). Hierdoor kon de werkelijke hoogte van een meetbout behoorlijk afwijken van de hoogte die uit waterpassing naar een ondergronds peilmerk is bepaald.

De onzekerheid in de NAP peilmerken, samen met de precisie van laserscanning voor AHN, maakt dat het nagenoeg onmogelijk is om bodemdaling in de orde van een centimeter per jaar significant en betrouwbaar vast te stellen.

Metingen met Interferometrische Synthetische Apertuur Radar (InSAR) uit satellieten hebben die mogelijkheid wel. De metingen zijn gevoelig genoeg om bewegingen in de orde van een millimeter te kunnen detecteren (zie  de FAQ voor een meer genuanceerde uitleg). Ook worden deze metingen een aantal maal per week opnieuw uitgevoerd, voor heel Nederland. Echter, de InSAR metingen zijn niet homogeen beschikbaar, en ze zijn relatief. Dat wil zeggen dat ze niet direct aan een referentiestelsel zoals NAP kunnen worden gekoppeld.

Ook permanente GNSS stations kunnen  bodemdaling zeer precies vaststellen. Karakteristiek hieraan is dat de ruimtelijke bedekking van GNSS stations minder dicht is dan de InSAR meetpunten, terwijl GNSS stations juist veel vaker metingen uitvoeren dan InSAR. Grofweg zijn er zo'n 150 GNSS stations beschikbaar in Nederland, die elke vijf minuten meten. InSAR levert gemiddeld een groot aantal bruikbare metingen per vierkante kilometer (varierend tussen tientallen en honderden), en door de combinatie van satellietbeelden is de tijdsresolutie ongeveer twee maal per week.

Zwaartekrachtgegevens kunnen worden gebruikt om bodembeweging in 'absolute' zin te bepalen. Hiervoor zijn absolute zwaartekrachtmetingen nodig. Absolute zwaartekrachtsmetingen worden In Nederland gedaan sinds 1991. In eerste instantie vonden deze plaats op slechts drie locaties: Westerbork, Kootwijk, Delft, waarbij Delft ongeschikt bleek vanwege de slappe bodemgesteldheid. In werd 1993 ook het Zuid-Limburgse Epen toegevoegd als absoluut zwaartekrachtsstation. Inmiddels zijn er zes stations waar absolute zwaartekracht wordt gemeten: Texel, Kootwijk, Epen, Zundert, Oudemirdum en Westerbork.

De visie van het NCG is dat een optimale combinatie van alle beschikbare databronnen de beste manier is om bodemdeformatie te schatten.

 

Your comment

Required for comment verification
0 comments have been posted.